De weg is lang en donker. Maar erger nog: wit. Heel wit. Terwijl ik mijn auto voorzichtig richting Emmen stuur bedenk ik mij dat dit wel eens een lang avontuur kan gaan worden. Een weg van 100 kilometer, bedekt met een dikke laag sneeuw. Ik zoek de verse bandensporen op om mijn auto wat houvast te geven. Van winterbanden had nog niemand gehoord.
Het is al weer een jaar of dertig jaar geleden dat ik het huis van mijn jongste zus in Leeuwarden op een zondagavond omstreeks tien uur verlaat. Blijven slapen is geen optie; mijn eigen bed is het fijnste bed en bovendien zijn alle bedden al bezet door twee van haar vriendinnen. Met z’n allen hebben we er een gezellige maar drukke dag van gemaakt.
Onder normale omstandigheden rij je in een uurtje van de Friese hoofdstad naar Emmen. Ik reken al snel uit dat het minstens twee keer zo lang zou worden met deze snelheid. Mijn hemel. Dat maakt me angstig. Benauwd.
(Ik was namelijk niet zo fit. Niet zo gezond. In mijn hoofd dan. Een sociale fobie was uitgegroeid tot een soort monster. Ik zat midden in een periode van depressies, therapieën, pillen en had af en toe last van angstaanvallen. In de supermarkt bijvoorbeeld, maar ook in de auto. Al was ik ook naar Leeuwarden toegekomen – ik kon het dus wel!)
Ik zet de muziek in de auto harder in de hoop dat mijn aandacht afgeleid zou worden. Maar dat helpt tien seconden, hooguit. Ik draai onder het rijden het autoraampje open voor frisse lucht. Het wordt steenkoud in de auto, maar de angst wordt er niet minder om. Angst? Zeg maar gerust paniek. En dus draai ik mijn auto de eerste de beste parkeerplaats op. Even uitstappen, even tot rust komen.
Ik realiseer me dat ik niet kan overnachten in een auto op een koude, besneeuwde parkeerplaats. Vijf minuten later rijd ik weer verder, een heel klein beetje gerustgesteld. Maar dat duurt maar een paar minuten. Ik begin weer sneller te ademen, steeds sneller. Ik grijp naar mijn borst, mijn keel, het zweet maakt mijn handen klef. Ik begin al snel weer te hyperventileren en het hele circus begint van voren af aan.
En dus rijd ik even verder weer een parkeerplaats op. Die avond houd ik zeker vijf keer halt langs de weg van Leeuwarden naar Emmen. Puur uit lijfsbehoud. Niet de auto is kapot, maar ik. Iedere keer ga ik weer verder, moet ik weer verder. Want naast winterbanden ontbreken ook mobiele telefoons. Ik wil wel alarm slaan, maar bij wie? Ik ken niemand langs de weg. Ja, helemaal aan het einde.
Bijna helemaal aan het einde. In Noord- Sleen ga ik van de weg, hooguit tien minuten voordat ik in Emmen zal arriveren. Zo groot is de angst. De paniek. De hyperventilatie. Rond middernacht bel ik aan bij een vriend en leg hem de situatie uit. Nee, ik wil niet blijven slapen, ik wil even rust en een kop warme melk. Als ik die op heb ben ik net rustig genoeg om de laatste kilometers naar Emmen aan te durven.
Eindelijk, na een uurtje of drie, kom ik thuis. Ik slaak een enorme zucht van verlichting. Wat heet: een groter gevoel van opluchting heb ik nooit meer gekend.
(Het duurde even totdat ik me realiseerde dat ik alle angstaanvallen had overleefd. Dat de situatie in je hoofd anders is dan de werkelijkheid. Best lekker om daar dertig jaar later in een goede geestelijke gezondheid nog eens op terug te kijken.)
Gert Meijer